Welkom » Overdenkingen » ‘Verhalen van hoop’ door ds. Alice Bremmer op 16 juni 2019

‘Verhalen van hoop’ door ds. Alice Bremmer op 16 juni 2019

Ik moet u zeggen dat ik, als er bijvoorbeeld op het rooster een zogenaamd genezingsverhaal staat, – dat ik daar dan met een voorzichtig boogje omheen probeer te gaan. Zodat ik er niet te veel over hoef te zeggen. Want ik heb er best moeite mee. Met die verhalen in de bijbel die gaan over Jezus en zijn gave om zieke mensen te genezen. Ze roepen bij mij vragen op als: waarom werden deze mensen genezen, maar zoveel andere mensen niet? En waarom kon Jezus genezen en kunnen wij dat heel vaak niet? Waarom heeft genezen in de bijbel zo vaak met geloven te maken? Als je niet gelooft, of twijfelt – heb je het dan aan jezelf te danken dat je ziek wordt? Bovendien kan ik er niet zo goed op scherp stellen op Jezus als een soort wonderdokter. Ik zie hem gewoon graag anders. Als een mens. Niet als een wondermens, maar als de ware mens zeg maar. Die mij leert hoe mens te zijn. en dat dan vooral in verbinding met andere mensen – en met God.

Tegelijkertijd zijn de verhalen in de schrift die je lastig vindt ook verhalen die je uitdagen om opnieuw te ontdekken waar het ook al weer voor jou om ging. Bovendien ontmoet ik door mijn werk vaak zieke mensen. Dus waarom niet eens kijken naar die wonderlijke ontmoetingen van Jezus met zieke mensen zoals beschreven in de evangeliën. Maar dan graag wel zonder de verwachting op alle vragen ook een antwoord te krijgen.

Allereerst dit. Ik kan mij zo voorstellen dat wij, zoals wij hier zitten, allemaal onze heel eigen ervaringen hebben met ziek zijn – van onszelf, of van een dichtbij iemand. Dat we misschien ook wel allemaal wel eens bij onszelf of bij een ander de dreiging hebben gevoeld die van ziekte uit kan gaan. Hoezeer het aantasten van je lichaam je leven kan beheersen. Je doen en laten, je energie, je stemming. En de andere kant: hoe diep ook het verlangen kan zijn dat jij of die lieve ander er van verlost wordt. Van de reuma die je elke dag weer opzadelt met pijn, en steeds meer kracht onttrekt aan je handen. Van de MS die je zo moe maakt. Van de kanker die blijft loeren. Van de dementie die je moeder steeds verder aan het leven onttrekt.

Dat verlangen naar verlossing van die bedreiging van het leven door allerlei ziektes – dat verlangen werd in bijbelse tijden niet neergelegd bij dokters want er waren nog geen beroeps-dokters die met kennis van zaken bepaalde ziektes kon herkennen en bestrijden. Nee, God beschikte over leven en dood. Hij was het immers die de mens had geschapen. Die ons het leven had gegeven. Als er dus iets dat leven bedreigde was Hij degene die je kon redden.

Wie ziek was ging dus te rade bij iemand van wie men wist dat ie ergens in contact stond of kon komen met die God van leven en dood. Een profeet. Of een leermeester. Bij Jezus. Bijvoorbeeld. Want Jezus was beslist niet de enige van wie verteld werd dat hij genezende gaven had. We weten al van de profeet Elia, en ook van zijn opvolger Elisa dat zij werden ingeroepen bij ziektes. De melaatse Naaman werd door Elisa genezen. Van een zekere rabbijn, Chanina ben Dosa, wordt verteld dat hij door op zijn kamertje te gaan bidden een kind had genezen van een bedreigende koorts. En van ene Eleazar wordt verteld dat hij een bezetene via de neusgaten bevrijd had van de duivel. De leerlingen van Jezus konden het trouwens ook, vertelt het boek Handelingen – meermalen. Petrus had de gave om mensen te genezen. Paulus ook.

De verhalen van genezing die we zojuist lazen zijn daar een weerslag van. Van het besef dat God als Schepper van het leven degene is die ons zal hérscheppen wanneer ons leven bedreigd wordt. Het zijn, zou je kunnen zeggen, een soort verhalen van hoop: kijk maar, we zijn uiteindelijk niet overgeleverd aan al dat gevaar – we mogen ons toevertrouwen aan goede krachten, van genezing en redding en een nieuw begin. “Lieve Boetseerder, trek mij uit de klei.”

Feitelijk doen we dat natuurlijk nog steeds. Zij het op een andere manier. Maar nog steeds vertellen we elkaar verhalen van hoop.  De verhalen over nieuw onderzoek naar Alzheimer, nieuwe medicijnen die de Parkinson beter controleren – verhalen die we lezen in de krant, horen op het nieuws… Maar ook nu in de zomer vooral: verhalen van allerlei mensen die geld bij elkaar lopen en  fietsen op de Alpe d’Huez. Of de samenloop voor Hoop. Verhalen die ons een hart onder de riem steken. Ooit misschien wordt het waar: een wereld waarin kanker geen mensenlevens meer in de greep houdt maar andersom: wij de kanker in de greep hebben.

Nu is het verhaal uit Mattheus een soort ketting. Een ketting van verhalen over mensen die ergens in aanraking komen met Jezus en vervolgens genezen worden. En meermalen wordt er in die verhalen iets op z’n kop gezet. Telkens op een andere manier. Eén verhaal vertelt hoe Jezus iemand geneest van “huidvraat”. Wat het precies was weten we niet, maar de gevolgen van de ziekte in die tijd weten we wel: je werd er door onrein verklaard. Anderen konden niet meer bij je komen. Er was geen sociaal contact meer met “gezonde” mensen. Laat staan lichamelijk contact. Als er in het verhaal staat dat Jezus zijn hand uitstrekte en de melaatse aanraakte dan zet hij daarmee iets op z’n kop. Rein en onrein worden bij elkaar gebracht – er is geen verschil meer.

In het tweede verhaal gebeurt dat eigenlijk ook, maar op een andere manier. Daar komt een Romeinse officier naar Jezus toe. Niet de leukste figuren, die Romeinen. Het waren de bezetters van Israël, je was ze liever kwijt dan rijk, bovendien erkenden ze de God van Abraham niet – daar ging je liever niet mee om. Maar goed, hij komt om hulp voor een jongen bij hem thuis – misschien zijn slaaf, misschien zijn zoon, dat is niet helemaal duidelijk, maar in elk geval is deze jongen aan zijn zorg toevertrouwd. En de jongen lijdt pijn en is verlamd. En als Jezus hem vraagt of hij met hem mee zal gaan om de jongen te genezen zegt de Romein: dat hoeft niet, “U hoeft alleen maar te spreken en mijn jongen zal genezen.” Waarop Jezus zegt geen geloof te kennen dat groter is dan dat van hem. Het is de wereld op z’n kop. De onbesneden bezetter als de grote gelovige.

En dan gebeurt dit nog één keer. Op het eind. Als er verteld wordt dat Jezus nog veel meer mensen genas. Dan zegt Mattheus dat daarin in vervulling ging wat gezegd is door de profeet Jesaja: “Hij was het die onze ziekten wegnam en onze kwalen op zich heeft genomen.” Opnieuw de wereld op z’n kop: De van God gezonden meester en profeet neemt onze ziekten op zich. Hij is zelf de zieke geworden. De wereld op z’n kop.

In de wereld van de ouderenzorg gaat het voortdurend over ziek zijn. het is er gewoon. En het is er bij iedereen. “we zitten hier natuurlijk geen van allen voor onze zweetvoeten” – dat is een gevleugelde uitspraak in die wereld. Dus dat mensen ziek zijn, en beperkt in wat ze kunnen – dat op zich wordt eigenlijk als een vaststaand gegeven gezien. Beter worden zit er niet echt meer bij. “Het is niet anders.” Natuurlijk is dat heel vaak een verdrietig gegeven. Dat pijn geeft. Of benauwdheid. Of grote moeheid. Maar wat door veel mensen als nog verdrietiger wordt gezien is dat je, zeg maar, uit het leven valt. “Ik vind het ergste nog van hier moeten wonen dat je niet meer meedoet. Ik hoor er niet meer bij.” Alsof ziek zijn, oud worden, beperkt raken betekent dat je ergens zakt op een soort ladder van betekenis. Je doet er minder toe. Je mening is niet meer zo interessant. Wat je te geven hebt is niet meer zo nodig. Je hoort er niet meer bij. Zoals de onreine man uit het ene verhaal. En de Romein uit het andere verhaal: niet verbonden met de rest. Niet met de zusters, van wie je zo afhankelijk bent geworden om gewassen te worden, om te plassen, om op tijd ergens te worden gebracht. Maar ook dikwijls niet echt met je kinderen. Want zij hebben hun eigen leven, en jouw leven speelt zich aan de rand van dat van hun af. Die afhankelijkheid en onvrijheid en ook, zou je kunnen zeggen: nutteloosheid die met ziekte gepaard gaat – die isoleert.

En daar moeten we ook nog wat bij optellen: We leven in een samenleving waarin “gezond zijn” verschrikkelijk belangrijk wordt gevonden. We worden aan alle kanten opgeroepen en gestimuleerd om gezond te leven, gezond te eten en ook gezond te denken. Soms lijkt het ook haast wel alsof een zinvol en betekenisvol leven alleen mogelijk is als we fit en vitaal zijn. Als we zo veel mogelijk de sporen van onze leeftijd en van de breekbaarheid van ons lichaam weten weg te poetsen. Maar dat maakt het dan wel moeilijk om in de “gezonde wereld” ziekte toe te laten in ons bestaan. En een ziekenhuis of een verpleeghuis worden dan al snel de plekken “aan de rand” zeg maar. Want ze confronteren ons met iets waar we liever niet té dicht bij willen komen. Henri Nouwen, priester en schrijver – inmiddels overleden-  schrijft daarover – hij heeft het dan over mededogen: “Mededogen is moeilijk, omdat het vraagt om de innerlijke bereidheid om met andere mensen mee te gaan naar de plek waar zij zwak zijn, kwetsbaar, eenzaam en gebroken. Dat is namelijk niet ons spontane antwoord op het lijden. Het liefst rekenen we af met het lijden door ervoor weg te vluchten of door er een snelle oplossing voor te zoeken.”

We willen afrekenen met het lijden. Niet er in stappen. Wel oplossen, liever niet er bij blijven.

Ooit verscheen er een boek met de titel “de gewonde genezer”. Een boek over Jezus waarin gezocht werd naar een nieuwe kijk op hoe hij voor ons van betekenis zou kunnen zijn. Eén van de schrijfsters – een Afrikaans theologe, Mercy Udoyoye, stelt dat de betekenis van Jezus voor mensen er vooral in zit dat hij zélf heeft meegemaakt wat zíj ervaren. Hun pijn is de zijne. Hun wonden zijn de zijne. En precies daarom kan hij hen genezen. Want Hij is er geweest. Op die plek waar zij waren, de plek van het lijden. Hij is er zelf ingestapt. “Hij was het die onze ziekten wegnam en onze kwalen op zich heeft genomen.” Jezus als de geneesheer “op z’n kop” – die geneest door zelf ziek te worden.

En waarom is dat genezend? Niet omdat daardoor op een soort magische wijze de ziekte verdwijnt bij de ander, wanneer Jezus hen aanraakt of toespreekt – maar omdat Hij, door zelf gewond te raken diep, heel diep laat zien: er is ergens geen verschil tussen jou en mij. Jouw leven is als mijn leven, jouw wereld is als mijn wereld. En zo raken rein en onrein, ziek en gezond, heilig en heidens met elkaar verbonden in plaats van altijd weer uit elkaar getrokken en op afstand gehouden.

En dat is iets wat wij allemaal, wie we ook zijn, zo hard nodig hebben. Dat we elkaar niet op afstand houden doordat we op een andere plek staan, omdat de één ziek is, de ander gezond, de één hoog opgeleid de ander niet, de één uit de Hollandse klei getrokken de ander uit de klei van overzee – maar dat we horen en zelf durven zeggen: de plek waar jij staat, buiten mijn muren daar wil ik ook wel zijn. Dat is heilzaam, genezend, wanneer we de boel op z’n kop zetten. En zo verschillende werelden opnieuw met elkaar verbinden.

Het mooie is – soms wordt vanaf de andere kant zeg maar de boel op z’n kop te zetten. Laatst ontmoette ik iemand – ze is al in de negentig – en altijd als ik haar spreek zit zij in dezelfde stoel met de tv aan in haar kamer. Ik ken haar al lang. Ook toen ze nog zelfstandig woonde en naar de vieringen kon lopen en verhalen vertelde van toen ze nog in de cliëntenraad zat. Maar dat is lang geleden. Nu zit ze altijd in haar stoel voor de tv. Ze hoort slecht, kan enkel nog fluisteren, al lang niet meer lopen, en haar huid is zo dun dat je haar nauwelijks een hand durft te geven. Het kwam zomaar ter sprake toen ik bij haar zat. Hoe dat voor haar was om zo te leven. Ze keek me bijna verbaasd aan. Want het mocht zo nog wel even doorgaan. Het leven. Ze was er nog zo graag. Voor de kinderen. Voor die ene gesprekskring.

Ergens is er iets, iets zo diep menselijks en overstijgends dat het alle grenzen tussen verschillende mensen doorbreekt. Wat het is? Misschien het gegeven dat we schepselen zijn. Allemaal uit de klei getrokken door die ene lieve boetseerder. Levend én kwetsbaar, samen op één plek, deze aarde, voortgekomen uit die ene bron tot wie we ooit weer terug zullen keren. Allemaal.