Welkom » Overdenkingen » Overweging Pasen 2022 door ds. Melle Leffers

Overweging Pasen 2022 door ds. Melle Leffers

Overweging Pasen 2022 n.a.v. Ezechiël 37:1-14 en Johannes 20:1-18

‘We waren altijd zo gelukkig samen’, zei ze. Haar man was drie maanden geleden gestorven. ‘We genoten met volle teugen. Stonden volop in het leven.
Altijd bezig met vrijwilligerswerk, de kerk, leuke dingen… maar sinds zijn dood, staat alles stil. Er komt niets meer uit mijn handen. Ik zit de hele dag maar wat niets te doen.
Weinig interesseert me nog. Ik voel me uitgeblust, krachteloos, geamputeerd. Alsof ik een stuk van mezelf kwijt ben. Het lijkt allemaal zo doelloos, zo zinloos.
Ik adem nog wel, maar leef nauwelijks meer. Zal het ooit weer anders worden?’

‘We waren zo gelukkig daar in Kiev, in Marioepol, in Charkov. We hadden werk, een goed inkomen, een huis. En dan ineens is daar die mens- en godonterende oorlog.
We dachten dat de Russen goede buren waren… en nu zijn we op de vlucht, berooid, beroofd van alles. Afhankelijk van de welwillendheid van vreemden. Bezorgd om wat er thuis in Oekraïne gebeurt, om de mensen van wie we houden, of ze wel veilig zijn. Of ze nog leven. Zal het ooit weer anders worden?’

‘We waren zo gelukkig, daar in Jeruzalem. En nu zitten we hier in Babel. Als vreemdelingen in een vreemd land’. Aan het woord is één van de ballingen.
‘Je probeert je leven wel op te pakken, maar dat valt niet mee. Je bent vol van gedachten over daar en toen. Je voelt je ontworteld, ontheemd. Leeg en lamgeslagen. Heimwee heb je.
Heimwee naar het vertrouwde van ginds. Verscheurd ben je. Dor en doods lijkt alles. Zal het ooit weer anders worden?’

Ezechiël is één van die geknakte Joden in Babel. Op een dag of in een nacht, niemand weet het precies, verschijnt GOD in zijn leven. Hoe zoiets gebeurt, weten we niet. Misschien weet Ezechiël het ook niet precies. Hij zegt er enkel dit van: de hemel ging voor me open en ik zag dingen die van God komen. En hoe meer hij van de hemel ziet, des te meer ziet hij ook het lijden van zijn volk in ballingschap. Hij hoort hun klacht: ‘Onze botten zijn verdord, onze hoop is vervlogen, onze levensdraad is afgesneden’.

Het laat Ezechiël niet los. Hij staat ermee op en gaat ermee naar bed. En soms droomt hij ervan. Bizarre dromen. Bizarre visioenen. Ook deze nacht. Ezechiël wordt meegenomen naar een dal en in dat dal liggen allemaal beenderen verspreid. Het lijkt wel een slagveld, een massagraf. Zoals in Oekraïne. ‘Loop van alle kanten om het dal heen en neem in je op wat je ziet’, zo hoort Ezechiël zeggen. Alsof die stem zegt:  vlucht niet weg voor de realiteit, hoe pijnlijk en verdrietig die ook is. Zie onder ogen wat IS. Oók dat wat niet om aan te zien is. Wat je liever bedekt, wegstopt omdat het niet mooi is, omdat het zo wreed is, omdat het te zwaar is om onder ogen te zien…. je verbijstering, je walging, je teleurstelling, je boosheid. Dat wat je dor en doods maakt van binnen.

Ezechiël ziet de beenderen liggen. Dat wat van een mens overblijft als alle leven er uit is. Als alles dood is. En dan die vraag –waar niemand ooit op zou komen-:
Wat denk je Ezechiël: ‘Kunnen deze beenderen weer tot leven komen?’ Wat een vraag. Wij zouden eerder zeggen: hoe zullen we deze beenderen waardig begaven? Ze een plek geven waar ze met rust gelaten worden. Met een gedenksteen erbij. Opdat ze niet vergeten worden. Zoals die witte kruizen voor al die gevallen Amerikaanse soldaten in Margraten. Zo iets. Maar LEVEN?

Wat denk je Ezechiël: ‘Kunnen deze beenderen weer tot leven komen?’ ‘Heer, U weet het,’ antwoordt hij. Een diplomatiek antwoord. Vanuit de feiten gedacht kun je immers alleen maar zeggen: Nee, natuurlijk kunnen die beenderen niet meer tot leven komen! Dood is dood, leeg is leeg, dor is dor. Onhaalbaar om hier LEVEN van te maken. Uitgesloten! Maar dit hardop zeggen, de hoop helemaal opgeven, dat wil Ezechiël blijkbaar ook niet. ‘Heer, U weet het’ zegt hij. Inderdaad: GOD mag het weten.  En dan krijgt Ezechiël de opdracht om te profeteren tegen die beenderen!
Hij moet het onmogelijke doen! Maar hij doet het. En de dorre en verstrooide beenderen bewegen naar elkaar toe en voegen zich samen. Alleen: leven, ademen doen ze nog niet.

Ik moet denken aan het scheppingsverhaal. Niet het eerste, maar het tweede. Daarin wordt verteld hoe God met eigen handen een mens boetseert van stof en water. Maar LEVEN doet die mens nog niet. Die mens gaat pas leven als God zich over die mens heen buigt en zijn levensadem in de mens blaast! Zo ook  hier. Gods levensadem doet de dorre  beenderen weer tot leven komen!
Ze staan op en stralen kracht uit! ‘De geest des Heren heeft een nieuw begin gemaakt’! Het is DIT verhaal dat Ezechiël vertelt aan de mensen in ballingschap.
Om hen te bemoedigen. Om te zeggen: het is niet afgelopen met jullie. God geeft jullie nieuwe adem, nieuwe hoop, nieuw licht, een nieuwe toekomst.
Voor de ballingen betekende dit allereerst: terugkeren naar huis, naar Jeruzalem, waar ze horen. Maar dit verhaal is dóórverteld, ook toen de ballingen waren teruggekeerd.
Het bleef mensen aanspreken. En het spreekt ook tot ons, vandaag. Wij die iets herkennen in dat beeld van die dorre beenderen. In onze wereld, met een bloedige oorlog vlakbij… in de kerk misschien… in ons eigen leven. Als we onze kracht en vitaliteit, onze passie en inspiratie zijn kwijtgeraakt.
Als we ons moedeloos voelen en ons amper nog kunnen voorstellen dat het ooit nog weer anders zal worden. Ook aan ons is er dan die vraag uit de hemel: ‘Mensenkind, kan de wereld veranderen, kan de kerk zich vernieuwen, kan jij tot echt leven komen?’ En wij zeggen aarzelend: ’Heer, U weet het.’ Van U is de toekomst, kome wat komt…’
En hij zegt: ‘Ik ga jullie mijn adem geven, zodat jullie weer tot leven komen. Ik zal jullie graven openen en jullie terugbrengen naar het land van je bestemming, daar waar je hoort!’.
Daar gaat het telkens weer over in de bijbel. Over die stem, die spreekt waar alle hoop is verloren. Waar alle grond onder de voeten lijkt te zijn verdwenen, waar beenderen zijn verdord, en het bange vermoeden zegt dat er nooit meer iets kan of zal veranderen. Het is de stem die Abraham deed wegtrekken uit Ur. Het is de stem die Mozes inspireerde om zijn volk uit het doodsland Egypte te leiden.
De stem die doven deed horen, blinden deed zien, verlamden deed opstaan en Lazarus uit zijn graf tevoorschijn riep. Het is de stem van één die zich niet neerlegt bij moedeloosheid, bij dorheid en doodsheid. De stem die zegt: Ik zal je adem geven, zodat je weer tot leven komt!  Het is de stem die Maria in het Paasverhaal aanspreekt. Ze had aan de voet van het kruis van haar Heer gestaan. Haar wereld was ingestort. Haar Licht was uitgegaan. De dood had tóch het laatste woord. Alle hoop en verwachting voorbij. Over en uit. Verdoofd en lamgeslagen doolt ze door die tuin.
Gevangen in haar verdriet, haar wanhoop… Maar ook daar is er die stem! Die stem die haar naam noemt, haar moed  inspreekt… haar uit haar roes haalt, uit haar geslotenheid, ja zeg maar gerust: uit haar graf! Ook daar is er de Geest die adem schenkt, die leven geeft. Die maakt dat ze weer mens wordt! Dorre beenderen die weer gaan leven. Een dode die opstaat uit het graf.
Vraag niet hoe het allemaal kan. Ik weet het niet. God mag het weten.  Ik weet alleen dat het ook NU nog gebeurt: mensen die opstaan uit hun graf; mensen die het leven voelen terugkomen na alles wat ze hebben meegemaakt – na alles waar ze doorheen zijn gegaan! Dat is opstanding! Dat is Pasen: het geloof in het Leven dat opstaat, altijd weer opstaat.
Licht dat terugkomt. Hoop die niet sterven wil.
Amen.