‘Kom naar buiten!’ door ds. Melle Leffers op 4 juli 2021
Overweging n.a.v. 1 Koningen 19:1-16
Beste mensen van God,
Elia is zijn naam. ‘De Heer alleen is God’, betekent dat. Dat is niet zomaar een naam. Die naam is zijn identiteit. Zijn levensopdracht.
Op een beslissend moment komt hij op voor de God van Abraham, Izaäk en Jakob. Hij verzet zich tégen de Baäl, tegen de god van de vruchtbaarheid, de maakbaarheid.
Tegen de god van almaar meer en almaar groter, de god van het recht van de sterkste, van de ‘the survival of the fittest’.
Tegenover de god van het lot en het vastzitten in een eeuwige kringloop van de dingen, komt hij op voor de God van Mozes, de God van de uittocht uit het slavenbestaan. De God waarmee het hele verhaal was begonnen. Kennelijk waren ze die gaandeweg verloren.
Het is de roeping van een profeet om voortdurend te wijzen op het begin. Om te herinneren aan de bronnen van waaruit geleefd wordt: je bent slaaf in Egypte geweest, maar God heeft je daaruit weggeroepen! Op weg naar een ander bestaan. Een ander leven in het licht van die bevrijding! Wég van de angst en de benauwdheid.
Wég van altijd weer het recht van de grootste en de sterkste! Wég van die maatschappelijk zo geaccepteerde verering van veel en het liefst nog meer.
Wég van de goden van het economisch gewin. Ten koste van mensen en van dieren. Ten koste van Gods goede schepping.
Nee, in het door God bedoelde nieuwe land gaat het om menselijkheid!
Om oog en hart en respect voor de zwakste schakel. Sterker nog: de knecht wordt een koning, de laatste de eerste, de weggeworpene wordt de hoeksteen.
Maar de goddelijke droom lijkt het te moeten afleggen tegen de harde realiteit.
Koning Achab en zijn vrouw Izebel zien veel meer in Baäl en voor alles waar Baäl voor staat.
De directe aanleiding voor de vlucht van Elia is dan ook de dramatische confrontatie tussen deze twee geloofsculturen op de berg Karmel. Een wonderlijk en gruwelijk verhaal waarin de God van Israël het wint van de Baälgoden en waar de Baälpriesters in de pan worden gehakt. Dát kan koningin Izebel natuurlijk niet op zich laten zitten. Elia móet en zal hiervoor boeten – linksom of rechtsom.
En dan vlucht Elia de woestijn in. Teleurgesteld, moe en verbitterd. Want wat zou je je nou nog druk maken? Waar zou je je nog voor inzetten? Waarom nog langer dromen van een nieuw land en nieuw leven? Alles heeft hij gegeven, maar wat heeft het opgeleverd? De duistere machten winnen het immers toch. Het kwade is blijkbaar sterker dan het goede. Wat komt er van dat visioen terecht? ‘Dat koninkrijk van U, wordt dat nog wat?’
Elia lijkt zich over te leveren aan het lot, aan het-is-nu-eenmaal-zo. Niets meer om op te hopen. En zegt het spreekwoord niet ‘hoop verloren, al verloren?’ Elia weet het niet meer. Hij is zichzelf kwijt en hij is God kwijt. Hij gaat erbij liggen onder een bremstruik vindt het wel goed allemaal. ‘Het is genoeg, Heer, neem mijn leven maar’. Slapen en niet meer wakker worden. Dat is wat hij wil. Een stevige depressie, zouden we tegenwoordig misschien zeggen.
Ook voor ons kan het leven soms vol teleurstelling zijn. Soms is het leven een loodzware en moeizame weg. Met veel verdriet en weinig vreugde. Soms is er verlangen naar het einde van die weg. Hoe houd je het dan uit? Wat is dan je kracht? Wat houdt je staande? Wie of wat vangt je op in dat bodemloze bestaan?
Elia wordt daar in de woestijn van zijn leven opeens aangeraakt. Een hand op zijn schouder. Er is contact. Iemand zegt: ‘word wakker, sta op, eet en drink wat’.
‘Een engel’, zo vertelt het verhaal. Inderdaad, een engel van God. Een engel van een mens. Er is brood en er is water. En Elia eet en drinkt…. Hij lijkt weer te kiezen voor het leven…
Maar gaat dan toch weer liggen… Om opnieuw weg te zakken in neerslachtigheid? Opnieuw raakt de engel hem aan: ‘kom op, sta op, eet en drink wat, anders is de reis te zwaar voor je’.
Zoals wij soms zeggen tegen iemand met een groot verdriet of in een diepe depressie: kom op, je moet wat eten, je moet op krachten blijven!
Mooi, hoe liefdevol er hier voor Elia wordt gezorgd. Geen moeilijke vragen, geen zware gesprekken over de zin van het leven.
Nee, eerst op krachten komen. Eten en drinken. Voelen dat je niet meer alleen bent. En gesterkt door deze zorg, door deze woorden en door dit voedsel staat Elia op. In het besef: de strijd is nog niet gestreden. Er is nog een eind te gaan. De opdracht ligt er nog.
Weer op krachten gekomen, reist hij verder. Veertig dagen en nachten, op weg naar de Horeb. Een pelgrim onderweg naar de berg waar eens de Eeuwige aan Mozes verscheen.
Waar Mozes de tien woorden ten leven ontving. Waar het verbond gesloten werd. Elia gaat de weg van Israël door de woestijn naar het nieuwe land.
Als hij overnacht in een grot, klinkt er opnieuw een stem: Elia, wat doe je hier?’ Het is de vraag naar de zin, het doel, de bestemming van je leven.
Ja, wat doet Elia hier in Gods naam? Hier in deze grot? Hier in het donker. In deze afgesloten ruimte. Dat is toch geen plek voor een profeet? ‘Kom naar buiten Elia!’ Met andere woorden: verberg je niet langer. Kom in het licht! Misschien mogen we dat zo vertalen: mens, sluit je niet op, kom uit je schulp, blijf niet zitten in je teleurstelling, in je verbittering, je pijn, je verdriet, je angst. Kom naar buiten! En dan: als Elia naar buiten gaat… komt de Eeuwige voorbij!
Niet in het donderende geweld van een storm of in een aardbeving, die alles op zijn grondvesten doet wankelen… niet in een vuur dat alles verteert… maar in het gefluister van een zachte bries.
Het is nooit te voorspellen hoe God in verschillende fasen van ons leven aan ons voorbij kan gaan. Elia ervaart in het gefluister van een zachte bries, in rust en stilte, de aanwezigheid van de Eeuwige. En dat is voor hem genoeg. Genoeg voor nieuwe moed en nieuwe kracht. Hij krijgt opnieuw oog voor zijn opdracht, zijn taak als profeet: Keer terug naar je land. Achab en Izebel zullen worden vervangen. Je mag anderen tot koning zalven. En een opvolger zoeken voor jezelf. Er is nieuw elan. Nieuwe hoop. Een nieuwe toekomst.
Maar wat hield Elia nou staande? Ogenschijnlijk kleine dingen: een aanraking, een ontmoeting, een bemoediging, brood en water voor onderweg. Een ervaring van rust en stilte.
Het is allemaal zo alledaags en zo gewoon. Net zo alledaags en gewoon mag ook de maaltijd zijn die wij straks vieren. Een klein stukje brood. Een slokje wijn. Ervaren dat we niet alleen zijn.
Onze verbondenheid vieren met elkaar, met de Eeuwige en met de wereld. Opnieuw beseffen hoe God het leven heeft bedoeld.
Nieuw zicht krijgen op onze opdracht: er voor elkaar te zijn als engelen van God, als engelen van mensen die het visioen levend houden en handelen in zijn naam.
Amen.