Kloosterkerklezing door Wouter Slob op 28 maart 2017
In het kader van het jaarthema van de Kloosterkerk ‘Vrijheid in Verbondenheid’
Broeders en zusters,
Wat leuk dat ik dit jaar de kloosterkerklezing mag verzorgen. Ooit ben ik hier wel voorgegaan, en geregeld kom ik met groepen het klooster bezoeken om hier het verschil tussen een rooms-katholieke en een protestantse kerkopvatting te laten zien. Door het doxaal gescheiden zijn beiden hier immers voor handen. Maar het blijkt dus niet alleen maar ouwe koek te zijn, waar het godsdienstige leven over gaat. Er wordt wel degelijk ook over de toekomst nagedacht! In ieder geval zullen wij daar vanavond over spreken.
Toekomst en geloof, dat leken geruime tijd twee begrippen te zijn die niet goed samen gingen. Want het geloof was natuurlijk een overblijfsel uit lang vervlogen, eigenlijk achterlijke tijden. Wie ook maar een beetje kon nadenken moest toch tot de conclusie komen dat God niet bestond en dat de Bijbel een veredeld sprookjesboek was. Iets om in een museum te leggen. Interessant genoeg om af en toe eens een kijkje te nemen, zoals hier in het klooster, maar wel iets dat veilig in de vitrine moest blijven. Levend en kansrijk was het in ieder geval niet meer.
Die kijk op religie herken ik goed. In feite was het de reden waarom ik ooit theologie ben gaan studeren. Zeker niet om predikant te worden, maar om het verschijnsel religie nader te bestuderen. Hoe kon een verschijnsel dat zo evident passé was, niet allang zijn uitgestorven? Twijfel had ik niet, religieuze twijfel al helemaal niet, want de achterhaaldheid van de godsdienst leek mij overduidelijk. Maar wat ik niet had verwacht was dat ik juist aan díe overtuiging steeds meer ben gaan twijfelen. De al-verklarende kracht van de wetenschap kwam op de helling te staan, en zo kwam er opnieuw ruimte voor God en geloof. Zodat ik uiteindelijk met grote overtuiging, en bij vol verstand, predikant ben geworden en dat altijd met erg veel plezier en voldoening ben geweest.
Ik ben hier vanavond niet om een persoonlijk en biografische ontboezeming te doen, maar mijn verhaal is wel een illustratie van hoe geloof opnieuw tot leven kan komen. En in deze tijd van secularisatie, de tijd waarin de kerk het moeilijk heeft en het geloof zwaar onder druk staat, mag ermee worden gezegd dat er wel degelijk toekomst kan zijn voor de religie. Niet door de hakken maar in het zand te zetten, maar vanuit de eigenlijke zeggingskracht van het geloof. En daarover wil ik graag met u van gedachten wisselen.
Ik heb begrepen dat een aantal van u het afgelopen seizoen bezig is geweest met het boek Liberaal Christendom dat een aantal predikanten uit de linkerflank van de kerk heeft geschreven. Samen met Rick Benjamins en Jan Offringa heb ik dat boek mogen redigeren en het is gelukkig niet onopgemerkt gebleven. Ook in dat boek willen wij de actuele relevantie van kerk en geloof verduidelijken. Ik heb ook begrepen dat het jaarthema van de gemeente luidt: vrijheid in verbondenheid. Misschien wat toevallig, maar misschien hangt de gedachte ook wel in de lucht: dat die verbondenheid erg wezenlijk is voor het denken over religie. En dat dáár juist de toekomst open komt te liggen. Ik wil vanavond vanuit het gedachtengoed van Liberaal Christendom ook aansluiten bij jullie jaarthema. Ik zal iets zeggen over de secularisatie, de ontkerkelijking, en over de achtergronden, ook de kerkelijke achtergronden hiervan. Want de oorzaken liggen vast niet allemaal buiten onszelf, hebben ook met een bepaald soort theologie te maken. En dan kan ook duidelijk worden wat waarschijnlijk niet zal werken, als we het christelijke geloof belangrijk genoeg vinden om in onze cultuur stem te blijven geven. Tenslotte doe ik suggesties hoe je er ook over zou kunnen denken, en misschien biedt dat zich op toekomst. Ik hoop in ieder geval wat theologische en wat filosofische inzichten over te dragen, maar eigenlijk vooral ook: u wat te bemoedigen!
En dat kan nodig genoeg zijn, bemoediging. Want de cijfers liegen er niet om: het christendom is in een duikvlucht beland en de bodem is nog lang niet bereikt. De samenleving is ontkerkelijkt en het atheïsme heeft de wind in de zeilen. Het woord atheïsme is weliswaar oud, en zelfs de opkomende christenen van de vroege kerk werden voor atheïst uitgemaakt omdat ze de goden van het Romeinse Rijk niet vereerden. Maar in onze betekenis van het woord, bestaat het ongeveer sinds de 18e eeuw, en hangt samen met de godsdienstkritiek die in de Franse verlichting opkwam. Het kreeg een filosofische verdieping in de 19e eeuw met denkers als Darwin, Marx, Nietzsche en Freud, en is in de loop van de 20e eeuw epidemisch geworden. De godsdienstkritiek heeft wild om zich heen geslagen, en het resultaat is niet uitgebleven. Massaal hebben mensen de kerk en het geloof de rug toegekeerd en zo leek de zogeheten ‘secularisatiethese’ alom te worden bevestigd.
De ‘secularisatiethese’ was in de 20e eeuw de godsdienstsociologische gedachte dat geloof altijd gebonden was aan een primitieve manier van denken en aan sociale dwang. Vroeger wisten de mensen bijvoorbeeld nog niet van elektrostatische energie in wolkenpartijen die vrij kwam als luchtlagen op elkaar botsten en konden onweer niet verklaren. En dus bedachten ze de dondergod Donar, die met zijn donderhamer over de wolken zou rijden en de bliksem veroorzaakte. Op soortgelijke manier is ook de God van de Bijbel ontstaan, die zich op enig moment verbonden heeft met de politiek van de laat-Romeinse keizers. Het geloof werd zo een machtsinstrument om mensen eronder te houden. En deze kerk, met dit (in Nederland zeldzame) doxaal is daar eigenlijk een mooi voorbeeld van. Aan deze kant zaten de leken, die niet zagen (niet konden en kennelijk ook niet mochten zien) wat er aan de andere kant gebeurde. Daar geschiedde het wonder van de eucharistie, maar dat was een zaak van de priesters, de clerus. Alleen zij mochten in het koor komen. Macht en geloof gingen innig samen.
In de reformatie werd de macht van de kerk gebroken. Althans, het strakke hiërarchische denken werd afgeschaft en dominees waren niet langer gewijde priesters maar gewone gemeenteleden, -maar wel met een bijzondere opdracht. En die bijzondere opdracht vereiste speciale kennis, en dus moesten (en moeten dominees nog steeds) academisch zijn opgeleid. En daarmee verwierven ook deze protestantse voorgangers een bijzondere positie, want kennis is macht. Vanaf de kansel, vaak veelzeggend hoog gehangen, stort de protestantse voorganger zijn (meestal ‘zijn’) waarheid over de gemeente uit, die geacht wordt ja-en-amen te knikken.
En zolang je niet beter weet, en zolang de macht van de gemeenschap vat op je heeft, zolang blijft dit dwingende keurslijf bestaan. Maar zodra die teugels wat vieren, zullen mensen vanzelf van hun geloof vallen. Zo luidde dan die secularisatiethese. De moderne tijd, waarin mensen zichzelf ontwikkelen en loskomen van hun dwingende achtergrond, zal onvermijdelijk de teloorgang van het geloof te zien geven. Het geloof zal steeds minder het kader zijn waarbinnen mensen, zelfdenkend nu, hun eigen bestaan begrijpen en zal steeds minder het cement zijn waarmee de samenleving bij elkaar wordt gehouden. De moderne mens is een autonome subject geworden (zoals dat filosofisch heet) die zijn of haar eigen beslissingen neemt en wars is van opgelegd gezag. God, die altijd op één of andere manier boven je uit zal gaan, noch een instituut als de kerk, waarin van alles moet en niks mag, is dan aantrekkelijk. En dus zal de godsdienst uiteindelijk geen rol van betekenis meer spelen in onze samenleving. Er zullen best nog wel wat groepen onbenullen blijven bestaan die met de moderne ontwikkeling niet mee willen gaan, maar dat wordt sektarisch en hoeft niet serieus te worden genomen. Denken de aanhangers van de secularisatiethese; of liever: dachten ze.
Het bleek onjuist. Religie is geenszins verdwenen, en is in bepaalde opzichten sterker dan ooit. Niet per se op sympathieke wijze, zoals de aanslagen van 9/11 tonen, maar in ieder geval onontkoombaar. Die secularisatiethese is simpelweg niet uitgekomen, wat in de wetenschappelijke wereld tegenwoordig alom wordt erkend. Het autonome, zelf denkende en zelf beschikkende subject bleek tégen, maar ook vóór God te kunnen kiezen. Tot verbijstering van atheïsten, die daarmee hun grootste troef zien weggespeeld. God/geloof wordt een keuze. Maar dat was het in het christendom vanouds altijd al: het ging altijd om bekering.
De hernieuwde belangstelling voor religie wil echter zeker niet zeggen dat de traditionele kerken daar zomaar van profiteren. Het religieuze lijkt te verschuiven
Voetbal is oorlog, maar heeft duidelijk ook religieuze trekken. Het heeft in ieder geval met zingeving te maken: ‘Als Feyenoord je leven is, kies dan voor een uitvaart in stijl’ adverteert Monuta. Feyenoord en niet langer God is de focus van persoonlijk identiteit. Maar ook maatschappelijk lijkt sport de samenbindende rol van religie te hebben overgenomen; kijk eens welke zendtijd er naar sport gaat. De collectieve identiteit wordt in belangrijke mate door sport verwoord.
Kennelijk is de godsdienst, en ook het christendom, niet langer zomaar aantrekkelijk om de religiositeit te kanaliseren. En we zouden ons af kunnen vragen waarom. En als het christelijke geloof ons aan het hart gaat, zouden we ons ook af kunnen vragen of dat niet anders zou kunnen.
Waarom profiteert het christendom niet van de heropleving van de religiositeit? Voor kerken is dit de steen der wijzen. Als we daar het antwoord op zouden hebben, zouden geloof en theologie mogelijk weer uit het slob gehaald kunnen worden. Een sluitende oplossing is echter niet gemakkelijk voor handen. Maar een aantal factoren kan wel worden gezien.
Ten eerste: de aanspraken van de kerk dat zij de waarheid in pacht had. De macht van priesters, maar ook van dominees die kennis en controle hadden over de dogmatische waarheid, die laten wij ons niet meer gezeggen. Zij hadden wel een boodschap vóór ons, maar nauwelijks boodschap áán ons. En daar zijn we wel klaar mee. Dat is zeker de vrucht van de seculariteit: wij slikken andermans waarheid niet meer zonder morren. Alle gezag, alle autoriteit, alle macht staat onder verdenking. De kerk was een voorloper, maar het bleek een symptoom van een veel grotere gezagscrisis. De politiek kreeg geruime tijd later de klap te verduren en recent duidelijk is geworden dat de journalistiek haar gezag aan het verliezen is. Tussenin verloren politie en justitie hun vanzelfsprekendheid. Het is een onvermijdelijk gevolg van de zelfbeschikking van het individu, en het kan vaak als bevrijdend voelen. Ook het verlaten van kerk en geloof kon als opluchting worden ervaren, omdat het knellende keurslijf wegviel. Altijd nog minder erg dan wanneer het geloofsverlies nauwelijks iets bleek uit te maken, en de kerk restloos uit het leven wegglijdt. Wat betekende het dan ooit? De kerk als onderdeel van, en vaak als hoeder van machtsstructuren, heeft eeuwenlang betekenis kunnen hebben, maar keert zich nu tegen haar. Ze vertegenwoordigt een dwang waar we juist liever van af willen.
En dat komt ook omdat de boodschap van de kerk haar geloofwaardigheid heeft verloren. Het is niet alleen de structuur, maar ook de inhoud. En dit is de tweede belangrijke factor waarom de kerk onaantrekkelijk is geworden: niet zelden heeft de kerk de hakken in het dogmatische zand gezet om de godsdienstkritiek af te houden. En dat heeft haar niet geloofwaardiger gemaakt. Sinds de 18e eeuw, toen de godsdienstkritiek opkwam, hebben theologie en kerk, dikwijls geprobeerd het ongelijk van de atheïsten aan te tonen en gehamerd op haar eigen gelijk. Zo werden er allerlei bewijzen gezocht om het bestaan van God aan te tonen en werd de waarheid van de Bijbel tegen de klippen op hoog gehouden. De vis die Jona ooit opslokte, om een voorbeeld te geven, moest dan wel een potvis geweest zijn, want een walvis heeft baleinen waar een mens niet doorheen kan. Hoe zo’n potvis in de middellandse zee is beland, blijft onvermeld, evenals de vraag hoe je drie dagen in de maag van zo’n beest kan doorbrengen. Maar ja, zo staat het geschreven, dus zo moet het wel zijn gebeurd.
Die geloofsverdediging heeft dikwijls de vorm aangenomen van het zogeheten theïsme. En is in zekere zin eigenlijk erg succesvol geworden. Zo succesvol dat voor ons gevoel het ‘theïsme’ eigenlijk synoniem is met ‘gelovig’, zoals ‘atheïstisch’ praktisch ‘ongelovig’ betekent. En als er dan een dominee opstaat die zichzelf ‘atheïst’ noemt, dan lijkt de wereld te klein. Want dan zou je de kluit beduvelen.
Ik heb het natuurlijk over Klaas Hendrikse, die een aantal van u ongetwijfeld zal hebben gelezen: ‘Geloven in een God die niet bestaat’ (2007). Op het boekje is wat mij betreft genoeg aan te merken, slordig geschreven en filosofisch lang niet altijd zuiver. Maar het bezwaar kan niet zijn dat Hendrikse ongelovig zou zijn. Sterker nog: het gaat hem juist om geloven. Maar dan om een geloof dat God niet eerst probeert te bewijzen, om daarna pas gelovig te zijn, maar een geloof dat draait om vertrouwen, ook zonder die bewijzen. En daarmee is het bij uitstek vroom! Want als we eerst het bestaan van God zouden moeten bewijzen, dan zou het geloof van ons oordeelsvermogen afhangen. En juist dan zou het niet veel voorstellen! Het theïsme, dat God probeert te redden, valt juist een gebrek aan geloof te verwijten. Want niet wij redden God, maar Hij redt ons!
Dat theïsme is een succesvolle manier geworden om tegen het geloof aan te kijken, zei ik net. Maar dat is slechts schijn. Want het theïsme heeft tenslotte niet kunnen voorkomen dat de kerken leeg zijn gelopen. Hoe sterk en krachtig de dogmatische waarheden ook werden geformuleerd, mensen hebben zich er massaal van afgekeerd. Kennelijk waren die waarheden toch niet geloofwaardig genoeg. En wellicht te strijdig met gangbare wetenschappelijke opvattingen. En te kinderachtig werden de tegenstanders bespot en onderuit gehaald. Als de theologie op die manieren het conflict zoekt, dan isoleert zij zich van de cultuur en wordt dus, precies zoals de secularisatiethese voorspelde, sektarisch. En dat deugt niet. De harde theologische waarheidsclaims die het theïsme pleegt te handhaven klinken wel dapper en stoutmoedig, maar ze draaien uiteindelijk om het eigen gelijk. En in het geloof moet het gaan om Gods gelijk, die nooit de bevestiging van ons eigen gelijk zou moeten zijn. Die ook nooit geïsoleerd van de wereld moet worden gedacht, want zoutend zout voor de wereld zou moeten zijn.
De claim van de theïstische kerk om de waarheid in pacht te hebben, is niet langer geloofwaardig maar ook niet langer wenselijk. Aan zo’n theologie heeft de wereld geen boodschap meer. Dat verklaart waarom de kerken massaal zijn leeggelopen en geeft tevens aan waar een vruchtbare ommekeer niet verwacht hoeft te worden: in de rechtzinnige dogmatiek. Hoezeer zij zich ook als bewaker van de godsdienst op zegt te werpen.
Maar er is nog een andere theologische richting, die altijd lijnrecht tegen die rechtzinnige dogmatiek in is gegaan. Maar die evenmin succesvol is geweest, of eigenlijk: nog minder succesvol dan de rechtzinnigheid. We hebben het dan over de vrijzinnigheid. Vanaf haar ontstaan, grofweg halverwege de 19e eeuw met de filosoof-theoloog Friedrich Scheiermacher, heeft de vrijzinnige theologie niet het conflict met de wetenschappelijke waarheid gezocht. Integendeel. Voor vrijzinnigen mòcht de theologie geen andere waarheid hebben dan de wetenschappelijke, want anders zou de theologie tegen het gezonde verstand in gaan. En dat gezonde verstand hadden we niet voor niets van de schepper meegekregen!? De waarheid van God kan niet strijdig zijn met de wetenschappelijke waarheid, en dus moeten theologie en het geloof gezuiverd worden van onzin als daar sprake van is. Particuliere overtuigingen, hoe diep gekoesterd ook, mochten niet de basis zijn van geloof, want dat zou alleen maar om willekeurige voorkeuren gaan. En dan zou de ene mening niet beter of slechter dan de andere kunnen zijn. Waarheid, ook religieuze waarheid, moest iets wezen dat door alle mensen (nou ja: alle weldenkende mensen) aanvaard zou kunnen worden. Om dus bij de echte waarheid te komen moest ook het geloof gezuiverd worden van de mythologie die in vroeger tijd het onverklaarbare had verwoord. Inderdaad: bij gebrek aan betere verklaring had men ooit Donar bedacht voor de bliksem, maar wij weten inmiddels beter. Zoals we op enig moment ook te horen moeten krijgen dat Sinterklaas niet bestaat. Die religieuze, mythische verklaringen zijn voor moderne mensen niet meer na te volgen, maar de diepere, existentiële betekenis van die verhalen zou onverminderd van kracht blijven. Juist om die niet te verliezen is het zaak om de religie te ontmythologiseren (zoals dat door de Duitse theoloog Bultmann werd bepleit), te ontdoen van wonderverhalen die voor moderne mensen eerder blokkerend dan stichtend zouden zijn.
Vanuit dat, in essentie vrome motief, is de vrijzinnigheid verregaand meegegaan met de godsdienstkritiek. Maar met een verregaande ontmythologisering wordt het de vraag wat er nog religieus is aan de verhalen. En wat er nog interessant is aan die verhalen. Die vis van Jona, om daar nog even op terug te komen, kan dan natuurlijk niet, maar dat is dan ook niet wat er echt is gebeurd. Volgens een vrijzinnige broeder uit de 19e eeuw was ‘De Grote Vis’ de naam van een kroeg, waar Jona zich in verschuilde. Toen na drie dagen zijn geld op was, werd hij eruit gegooid. Zo kan het verhaal natuurlijk heel goed echt gebeurd zijn, maar wat blijft er dan over van de betekenis van dit verhaal? Jona is dan slechts een klaploper die zijn verantwoordelijkheden niet neemt, zich bezat en op straat wordt gegooid. Alle specifiek religieuze noties zijn daar dan uitgesneden, en in feite houdt je dan een atheïstische positie over. De verwijzingen naar God of naar wonderen zijn er immers allemaal uit gehaald. Daar zal de atheïst geen bezwaar tegen hebben. Maar waarom we dan nog altijd met zo’n oud en gedateerd boek moeten blijven zitten opgescheept, wordt onduidelijk.
Dan staat de relevantie van het geloof op het spel. En dat is in de vrijzinnigheid inderdaad een probleem gebleken. Ooit, in de 19e eeuw een beweging die zijn duizenden versloeg, leidt de vrijzinnigheid nu in feite een vergrijsd, om niet te zeggen kwijnend, bestaan. Waar de orthodoxie nog de sociale dwang als bindmiddel had, ontbrak dat in de vrijzinnigheid, met een imploderende kerk als gevolg.
De rechtzinnigheid noch de vrijzinnigheid hebben afdoende antwoorden op de seculariteit kunnen geven. Als we iets meer afstand nemen en beide reacties op de seculariteit in ogenschouw nemen, dan kunnen we concluderen dat voor beiden geloof en secularisatie vaak een moeizaam samengaan is. Voor de rechtzinnigheid is de klassieke verwoording van het geloof heilig en wordt de seculariserende cultuur de rug toegekeerd. Bij de vrijzinnigheid is dat andersom: daar legt de religieuze inhoud het af tegen de culturele ontwikkelingen.
In het boek Liberaal Christendom stellen we een andere manier voor. Eigenlijk bouwen we voort op een bepaalde richting in de vrijzinnigheid die in de 19e eeuw heeft bestaan, maar die om verschillende redenen op de achtergrond is geraakt. Het gaat dan om een vrijzinnige, niet-dogmatische theologie die de persoonlijke vrijheid hoog in het vaandel heeft, maar die wel degelijk de religieuze taal wil blijven spreken. Die niet uitgaat van een universele waarheid die voor alle weldenkende mensen dezelfde zou moeten zijn en die daarom niet vanuit een persoonlijke overtuiging zou mogen spreken. Maar die dáár juist begint: bij de verantwoordelijkheid die uit een persoonlijk overtuiging voortvloeit.
U voelt meteen wel aan dat dit moeilijk met een rechtzinnige dogmatiek samengaat, want daar gaat het niet om persoonlijke overtuigingen, maar gaat het om dwingende dogmatische leerstellingen. We koesteren de vrijheid die ieder mag hebben. Maar moet die vrijheid op volstrekt autonome wijze verstaan? Volstrekt ‘zelf-wettend’ wat het woord letterlijk betekent? Alsof we niks met anderen van doen zouden hebben. Dat is wel de notie van autonomie die het moderne denken in de richting van het atheïsme heeft gestuurd. Het ‘ik’ dat alleen verantwoording aan zichzelf had af te leggen, net zoals ieder ander dat ook had. Dàt autonome subject heeft geleid tot wat in de filosofie ‘het dikke ik’ heet: de zelfzuchtig, narcistische, egoïst, die geen enkele verantwoordelijkheid neemt, maar voortdurend klaagt dat hem zijn rechten worden onthouden. Die het centrum van universum meent te zijn, waar alles om draait en die anderen alleen als bruikbare instrumenten beschouwd. Die geen echte relatie aan kan, wil, of durft te gaan, omdat hij altijd een voorbehoud blijft maken. Zodat hij niet werkelijkheid van een ander afhankelijk zal zijn, want dan zou de autonomie op het spel komen te staan. De soevereine alleenheerser die voor de zin van zijn bestaan niemand hoeft te bedanken omdat hij zijn eigen leven geheel op eigen kracht inhoud heeft gegeven. De volstrekt eenzame dus. Wiens leven in feite betekenisloos is, omdat het voor niemand werkelijk iets betekent.
Als we, zoals ik eerder heb gezegd, vast kunnen stellen dat het atheïsme vastloopt als het autonome subject niet per se tégen, maar ook vóór God blijkt te kunnen kiezen, dan komt precies dat autonome, zelfzuchtige, dikke ik in het geding. Willen we die eenzame soevereiniteit wel? Zou er geen reden kunnen zijn, om die autonomie in te ruilen voor relatie, voor verbondenheid? En dat is iets dat bij het kiezen vóór God belangrijk mee kan of zal spelen. Want wie God erkent, erkent altijd op enige manier de gedachte dat je Hem nodig hebt voor je leven. Voor de grootvader van de vrijzinnigheid, Friedrich Schleiermacher, was dit zelfs de basis van het geloof: het ‘Schlechthinniges Abhängigkeitsgefühl’ (het absolute afhankelijkheidsgevoel), dat zich laat omschrijven met de gedachte dat ‘ik mijzelf niet heb gemaakt.’
Dat gaat niet alleen om de biologische randvoorwaarden van het menselijk bestaan, maar vooral om de betekenis die een mensenleven kan hebben en die je geschonken mag worden. En daarmee gaat het tegen de keer van onze tijd in. Want in onze tijd moet iedereen de zin van zijn eigen bestaan voortdurend bewijzen en bevechten op de concurrentie. Dat autonome subject staat er alleen voor, en alleen als het beter is dan de rest dan is het bestaan de moeite waard. Want anders is het maar middelmatig, of onder de maat.
Om betekenisvol te zijn, moet het leven exceptioneel en bijzonder zijn, modaal is te weinig. Ons 21e eeuwse discours gaat om winnaars en verliezers vallen buiten de boot. Niet voor niets is sport de vervanger van de religie geworden; het heeft alles te maken met de manier waarop wij tegen het mensbeeld aankijken. In vrijwel iedere sector zijn collega’s meteen ook concurrenten geworden, en is samenwerking stiekem alleen acceptabel als jij de vruchten plukt en de concurrent niet, of in ieder geval minder. Want als jij beter moet zijn dan de rest, dan kan dat op eigen kracht, maar natuurlijk ook op zwakte van de mededinger. Hoe zwakker hij of zij lijkt, hoe beter jij er uit springt. Het is niet een manier van denken waarin je elkaar tot grote hoogte wilt voeren. Maar waar ànderen altijd ook onze concurrenten zijn, zo zijn wij voor hen ook rivalen. Die liefst klein worden gehouden, of vlak voor de meet in een eindspurt worden ingehaald. En dus moeten we op onze hoede zijn om niet beentje te worden gelicht. Voortdurend moeten we op onze hoede zijn en voortdurend controleren en monitoren we elkaar en worden wij gecontroleerd en gemonitord. Het is een systeem waarin we elkaar langzaam uitpersen en uitknijpen, en waarin de meesten vastlopen. Want er zijn immers altijd veel meer verliezers dan winnaars.
Ik vertel u vast niets nieuws, want in de regel herkennen mensen dit maar al te goed uit hun eigen persoonlijke leven. Laat ik slechts het verjongen van het verschijnsel burnout hierbij onder de aandacht brengen. Ooit een verschijnsel dat voorkwam bij mensen van middelbare leeftijd (zoals ik), die erachter moesten komen dat hun ambities niet waren gehaald en dat ze eigenlijk niet zo’n bijzonder leven bleken te hebben geleid. Nu vallen twintigers al ten prooi aan burnout, omdat ze vrezen hun torenhoge verwachtingen van het leven niet te kunnen waarmaken. Volkomen verkrampt wedijveren ze op Facebook met de interessantheid van anderen, maar ze houden de opwindendheid van hun eigen enerverende leven niet meer bij. In onze tijd jagen we elkaar en onszelf voortdurend op tot we amechtig vast moeten stellen dat wij kennelijk niet bij die winnaars horen. Maar dan dus verliezers zijn…
En dat is wel het ergste dat je zijn kunt. Want voor verlies, voor mislukking, voor de donkere kant van het leven, is in onze succesmaatschappij geen plaats.
Maar bij God wel.
In kerk en theologie is het woord ‘zonde’ lange tijd in onbruik geweest. Zonde was het typische begrip waarmee de kerkelijke macht haar gezag afdwong. Want als je mensen maar duidelijk weet te maken dat ze niet deugen, maar dat ze door jouw genadeverkondiging misschien toch nog een kansje maken, dan heb je een machtig instrument om mensen aan je te binden. Zonde, met de eeuwige vlam als dreiging erachter heeft eeuwenlang de macht van de kerk onderbouwd. De autonome mens heeft dat mechanisme doorzien en afgeschaft. Die hel bestaat niet, en bang laten we ons niet meer maken. De zonde, die ons zo wil kleineren en onderdrukken, schaffen we ook meteen af, want wij willen ons niet laten diskwalificeren door een macht die haar eigen belangen dient. Wij willen alleen onze kracht en onze mogelijkheden zien. De zonde is van de baan.
Dat lijkt een hele bevrijding, en eerlijk gezegd was het dat ook van een bepaalde vorm van theologie die inderdaad de zonde vooral te eigen bate heeft gebruikt door anderen eronder te willen houden. Maar wat is de prijs voor het afschaffen van de zonde? Dat we perfect kunnen en moeten zijn. Want zonder zonde is er niets dat ons blokkeert. En dus moeten we eeuwig jong zijn, in alles succesvol. Een glanzende carrière maken, en een innemende persoonlijkheid ten toon spreiden. Een jaloersmakende relatie hebben, met liefst een spetterend seksleven. Een leven zonder keerzijde. Een leven dat op Facebook duizenden likes uitlokt, maar dat wij in ieder geval niet hebben…
Wie de zonde afschaft, verheft de perfectie tot norm, en dan ben je pas ver van huis. Want dat kan alleen maar tegenvallen. En dan is je leven kansloos mislukt. Want als je perfect kon zijn, waarom ben je dat dan niet? Tegen de klippen op probeert onze tijd anderen daarvan de schuld te geven en wentelen we ons massaal in het slachtofferschap. Het is niet onze schuld dat we zijn mislukt, wij konden er niks aan doen. Maar dat moesten we toch juist wel kunnen!? Juist zo, verliezen we, paradoxaal genoeg, onze autonomie. Want die anderen wilden we toch niet nodig hebben? Waarom verwijten we hen dan onze ontoereikendheid?
In het succesvertoog is ontoereikendheid het taboe dat geen plek kan hebben. In het christelijke geloof is de ontoereikendheid juist het kernpunt. Het zonde-begrip is juist geen diskwalificatie van je bestaan, want het is de erkenning dat jij niet volmaakt hoeft te zijn. Is de erkenning dat jij je eigen leven niet hoeft te bewijzen, omdat je in Christus bent bemind zoals je bent, met alles wat er is, aan succes, maar ook aan mislukking. Op die manier is zonde vooral een troostrijke gedachte, zoals ook de Heidelbergse Catechismus ooit verwoorde, die immers opent met de woorden ‘wat is uw enige troost in leven zoals als sterven?’. En is daarmee dus een bevestiging van het bestaan. In de genade, in de liefde van God, kunnen wij tot onszelf komen omdat we ons niet beter voor hoeven te doen dan we zijn. Waar onze positie in de seculiere wereld afhangt van onze successen en we onze tekortkomingen weghouden of wegpoetsen, valt onze identiteit altijd samen met onze reputatie. En dan zitten we gevangen in de eisen die de tijd en die anderen aan ons stellen. Die we zelf ook voor een belangrijk deel hebben geïnternaliseerd en die daarmee niet buiten ons staan. Maar die ons niettemin bepalen en beperken.
Het is ironisch dat de éénvormigheid van de cultuur nog nooit in de wereldgeschiedenis zó groot is geweest. En dat op het hoogtepunt van de autonomie van het subject. Iedereen probeert zichzelf te worden, zichzelf te vinden, en iedereen leest dezelfde boekjes, volgt dezelfde cursussen en neemt dezelfde tips uit Happinez ter harte om dat te bereiken. Iedereen is de uitzonderlijke prinses, de rekken hangen vol met hun jurken. Je hoeft het alleen nog maar voor veel geld te kopen. Wie wij zelf zijn is steeds meer een zaak van confectie geworden, en daarmee hebben we onszelf verloren in plaats van gewonnen. Dat geldt in onze persoonlijke levens, maar ook cultureel: de globalisering trekt de verschillen tussen culturen in razend tempo recht. En daarmee weten we niet goed meer wie wij nu zijn. Precies dàt is het thema dat alle verkiezingen in de westerse wereld heeft gedomineerd. Van Brexit, tot Trump, tot het populisme in Europa. Het ging allemaal niet om welvaart of gezondheid, maar om identiteit: wie zijn wij eigenlijk?
Op die vraag hééft het christelijke geloof simpelweg een antwoord: ‘je bent een kind door God bemind’. Juist omdat je je voor Christus niet beter voor hoeft te doen dan je bent, wordt je bevrijd van de voortdurende competitie met anderen. Hoef je niet steeds beter te zijn en je zwakten te verhullen, maar mag alles plek hebben. Maar dat betekent in feite het opgeven van je autonomie, want die zei dat je niemand nodig zou moeten hebben. Juist de aanvaarding door God van jouw ontoereikende leven, maakt dat jij mag bestaan. Want als God van je houdt, mag je er zijn. Dan tellen de misprijzende blikken van de concurrentie niet langer, maar dan is ook je eigenwaarde niet langer afhankelijk van je succes. En dat is misschien nog wel de grootste valkuil. Dat je zelf denkt er niet toe te doen omdat je niet tot grootsheid gekomen bent. Maar als God je aanvaardt, wie ben jij dan om jezelf te minachten? Zó bevestigt God je bestaan, en mogen we de zin van ons leven in dankbaarheid ontvangen.
Met deze theologie zijn we nadrukkelijk het atheïsme voorbij. Haar nadruk op de autonomie van de individuele mens verdampt in hopeloze betekenisloosheid. Maar we zijn evenmin terug bij het theïsme, waarin de voortdurende bevestiging van het eigen gelijk zo essentieel was. Het is een theologie die leeft van relaties. Die met God in de eerste plaats. En dat is een relatie die onderhouden moet worden. Die gestalte krijgt in de lofzang, want daarin wordt de afhankelijk van God uitgedrukt. En als je juist dáárin tot jezelf mag komen, dan doe je jezelf tekort als je die lofprijzing zou overslaan. Broeders en zusters, als ik u raden mag: ‘verzuimt de samenkomsten van de gemeente niet’. Want daar knap je van op!
Maar die relatie krijgt óók gestalte in de verantwoordelijkheden naar anderen toe. Een relationele theologie is een theologie van liefde. En liefde is in de christelijke gedachte nooit op jezelf, maar altijd op de ander gericht. Let op: liefde is een wederzijdse relatie. Het is geven, maar zeker ook durven ontvangen! In de christelijke geschiedenis is liefde nog wel eens erg eenzijdig uitgelegd, en daar konden mensen op leeglopen. Maar liefde is ook durven vragen. Omdat in liefde mensen voor elkaar verantwoordelijk zijn.
Dan gaat het er dus ook nooit om dat jij de waarheid in pacht hebt, die anderen op precies dezelfde manier zo moeten aanvaarden. Dan gaat het er veeleer om dat je met elkaar kunt delen hoe je het geloof ervaart en welke betekenis het voor je kan hebben. In feite is dat ook een vorm van dogmatiek, maar dan niet van dwingende geloofseisen, maar van geloofsmogelijkheden. Met die mogelijkheden mag iedereen zijn of haar eigen weg vinden. In die zin is er een grote vrijheid. Maar het is, inderdaad, een vrijheid in verbondenheid. Omdat we elkaar aanvullen en bijstaan, omdat we aan elkaar kunnen groeien. Omdat we iets voor elkaar kunnen betekenen. En juist dan hééft ons leven betekenis, heeft ons leven zin. Wat het autonome subject geheel eigenmachtig probeerde te bereiken wordt ons in de liefde zomaar vanzelf geschonken.