‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ door ds. Matthy Bijleveld op 31 maart 2019
Woord vooraf:
In de gespreksgroep over Genesis, die in maart jl. vier keer bijeen kwam, vroegen we ons af wat nu de functie van God (JHWH, de Heer) is in de verhalen. We kwamen er achter dat God de ‘instantie’ is
die de mens een spiegel voorhoudt. Degene die de mens laat zien waar de blinde vlekken van de mens zitten.
Geliefde mensen, iedereen, wij zijn op zoek naar zin en betekenis,
Als je op de preekstoel staat dan wordt er hoopvol naar boven gekeken. Nu gaat het komen. En natuurlijk komt er iets. Maar wat lastig aan preken is is dat iemand het moet zeggen. Terwijl het de vraag is wie het beter weet dan u zelf weet hoe het zit. Hoe het zit met ons. Met ons leven. Hoe het zit met ons geloof. Wat blijkt is dat mensen heel erg houden van kennis. Weet je dit of weet je dat?
Dat is namelijk onschadelijk. Het is aardig om iets te weten van de bijbel wat je nog niet wist. Dat weet je dan ook weer en je kunt er leuk over meepraten. Dat is prettig als je over iets mee kunt praten
zonder dat het over jezelf gaat.
Maar bij het ervaren van het leven, wat er werkelijk toe doet heb je niet veel aan feitenkennis.
Er staan weinig verhalen in de bijbel die over over feitenkennis gaan. Als u nu denkt:
‘Wat moet dit vanmorgen worden?’ dan hebt u gelijk. Dat is namelijk precies de goede vraag:
‘Wat moet het worden?’
Ik heb iets gelezen dat ik de moeite van het delen waard vind. En ik denk dat het net even anders is dan hoe wij deze tekst eerder hebben gehoord.
Daarom hebben we de tekst over Kaïn en Abel in een andere vertaling gelezen.
Het is het verhaal over twee broers zoals wij ons dit herinneren. Ze werden altijd Kaïn en Abel genoemd. Wat hebben wij onthouden van dit heel oude verhaal?
In de gespreksgroep over Genesis werd er met verontwaardiging gesproken over de beide offers, die van Kaïn en zijn broer. ‘Hoe kan het dat het offer van de jongste broer wel werd aanvaard en het offer van Kaïn afgewezen?’ Dat is onrechtvaardig. Wat voor God is dat, die zo oordeelt?
We begrijpen er niets van. En Kaïn kwam nog wel op het idee om te offeren. Zijn jongere broer deed hem na. Toch werd het offer van de oudste, die als landbouwer de aarde bewerkt en de vruchten van de AARDE als offer voor God brengt, afgewezen, terwijl het offer van zijn broer, de veehoeder, wordt geaccepteerd. Naar het ene offer kijkt God, naar het andere niet…
Het is toch logisch dat dit kwaad bloed zet bij de broer van wie het offer niet door God werd geaccepteerd?
Ieder mens wil gezien worden en aanvaard om de goede bedoelingen die hij heeft. Als jezelf vader of moeder bent wéét je dat het belangrijk is om alle kinderen op een gelijke manier te behandelen.
Het ene kind kan dichter bij je staan dan het andere, omdat het meer op je lijkt bijvoorbeeld.
Je herkent dingen in elkaar en voelt elkaar goed aan.
Toch weet je dat dit in de opvoeding, in de behandeling van je kinderen, geen rol mag spelen…
Hoewel de meeste ouders van hun kinderen houden kan er bij het opgroeien het nodige misgaan.
Kinderen kunnen zich miskend voelen. Ook al heb je hen met liefde groot willen brengen. Tussen broers en zussen onderling kan er van alles spelen. Ze mogen elkaar wel. En soms ook niet.
Het is op een onbewust niveau vaak ook een strijd om de aandacht en liefde van de ouders.
‘Ziet papa mij wel?’… Hij lijkt altijd zo druk met zijn werk. ‘Houdt mama wel van mij? …Ze is wel vaak met haar vriendinnen op stap en druk met haar hobby’s. Ook trekt ze ons jongere broertje voor.
Hij krijgt nooit straf. Hij hoeft nooit mee te helpen.’ Zo veel dingen als er in gezinnen kunnen spelen… Het is soms ook zo ongrijpbaar.
Ondanks tijd, inzet en liefde, die ouders aan hun kinderen geven, is dit niet automatisch een recept voor een harmonieus gezinsleven. Als kinderen om de aandacht van hun ouders hebben moeten vechten blijft deze onderlinge concurrentie vaak hun leven lang een rol spelen. Niet alleen in de familie van herkomst, maar ook op het werk. We herhalen gemakkelijk wat we van thuis meenemen. Wie komt er in het gevlij bij de baas? Of wie trekt zich bij voorbaat terug omdat zij niet in gelooft dat ze de moeite waard is?
Maar is daar intussen wel verongelijkt over?…
Ouders geven veel aan hun kinderen. Ze proberen, ondanks hun tekortschieten, wat menselijk is, hun liefde en tijd eerlijk te verdelen. Toch kan er van alles misgaan.
Kinderen zijn meestal heel loyaal aan hun ouders. Ook als hun ouders níet goed voor hen zijn.
Voor hun eigen gezondheid is het beter om een eigen spoor te trekken. Maar voordat dit gebeurt gaan er soms jaren van stil verdriet en lijden voorbij. Terwijl de hunkering om te worden gezien blíjft.
Een kind wil zich geliefd voelen. Een mens doet ook zijn best geaccepteerd te worden. Soms gelooft iemand er niet meer in en zorgt overal waar hij komt dat mensen hem afwijzen. ‘Zie je wel.’
Vreemd genoeg zie je dat mensen vaak doorgaan met gedrag wat ervoor zorgt dat het negatieve oordeel bevestigd wordt. Mensen gaan zich gedragen naar wat anderen van ze zeggen en denken en dat doen zij zelf ook.
… Op een onbewust niveau blijven we soms een leven lang op een positieve of negatieve manier zoeken naar erkenning.
In het bijbelverhaal van de eerste twee broers en hun offers lijkt God lijkt op een onrechtvaardige ouder. Maar klopt dit beeld? In het boek ‘Verhalen over het begin’ van Ellen van Wolde is de betekenis van namen belangrijk in Genesis 4, de eerste 16 verzen.
Het is een tekstgedeelte waarin de namen van de mens (adam) en zijn vrouw (Chawwa), opnieuw voorkomen. Het is een tekstgedeelte dat voortborduurt op het Paradijsverhaal.
Daar hebben de mens en zijn vrouw kennis opgedaan. Verder leren we hier hun twee oudste zoons kennen. De opgedane kennis houdt ook kennis van de seksualiteit in, en hier blijkt dat ze die kennis al gauw in praktijk brengen. Chawwa (Eva) is er trots op dat ze leven kan voortbrengen.
Ze zegt: ‘Samen met de Heer, heb ik een man voortgebracht. Zijn naam is Kaïn.
Na Kaïn baart ze zijn broer. Of het een tweeling is weten we niet. Wat we wél weten is dat er aan de geboorte van Kaïn meer aandacht wordt besteed dan aan die van zijn broer.
De naam van Kaïn wordt in verband gebracht met het Hebreeuwse woord ‘kana’. Dit betekent scheppen, voortbrengen of verwerven en dit woord wordt ook gebruikt om Gods’ scheppende activiteiten aan te geven.
Zijn broer kennen wij als Abel, maar in het Hebreeuws heet hij niet zo.
Abel, zo wordt hij in de Griekse vertaling (de Septuaginta) van het Oude Testament genoemd.
In het Hebreeuws staat er iets anders, namelijk Hèvèl. Dat betekent ‘lucht’, ‘ademtocht’.
Adem die vervliegt.
Na deze schets van de beginsituatie begint het verhaal. Dan gaat het over de twee offers.
Logisch dat we ons afvragen waarom de Heer wél naar het ene offer kijkt en níet naar het andere.
In de tekst is geen aanwijzing dat het ene offer beter zou zijn dan het andere. Wat wél opvalt is dat er voor de geboorte van Kaïn en de betekenis van zijn naam aandacht is, terwijl de geboorte van Hèvèl er wat bij bungelt. De verteller en de moeder besteden er niet veel aandacht aan. Misschien omdat zijn naam voor zich spreekt: lucht, flut, waardeloos. Hij is in de ogen van mensen niet veel waard.
En de Heer kijkt naar Hèvèl, naar degene die niets waard geacht wordt en niet naar Kaïn die tot nu toe alle aandacht heeft gekregen.
Daarom is het waarschijnlijker dat Kaïn jaloers is, níet omdat Hèvèl succesvoller is dan hij, maar omdat de Heer kijkt naar zo’n prutser als Hèvèl en niet naar hem, Kaïn.
Direct na het vers waarin de Heer wél naar Hèvèl en niet naar Kaïn kijkt, volgt een gesprek van de Heer met Kaïn. Hij verwijt hem zijn woede en vraagt waarom hij zijn gezicht niet opheft en niemand aankijkt. Nou, ja, hij kijkt wel met zijn offer omhoog naar de Heer, maar hij kijkt niet omlaag naar Hèvèl, de nietswaardige, die zijn broer is.
Er staat letterlijk dat Kaïn zijn gezicht laat vallen, hij laat zijn hoofd hangen en kijkt niemand meer aan.
Dan komt er een moeilijke zin over loeren aan de deur. Dit is in overdrachtelijke zin bedoeld en
het gaat over rampen. Er dreigt een ramp, maar die kán nog worden voorkomen.
De zonde die aan de deur ligt is, dat Kaïn gaat liggen loeren en een dreigende houding aanneemt tegenover zijn broer.
De Heer benoemt deze houding, waarin Kaïn klaar ligt om toe te slaan, als een zonde, maar het is nog níet te laat. Hij kan dit verlangen om toe te slaan nog de baas worden.
Dít gesprek van de Heer met Kaïn is heel belangrijk voor de uitleg van het wel of niet kijken naar het offer door de Heer. In deze tekst is het kijken de hoogste vorm van een goede relatie, en niet-kijken, een gevallen gezicht, of dreigend bespieden is het tegenovergestelde.
Aankijken is iemand in het gezicht kijken, onder ogen komen en in de ogen kijken.
De Heer verwijt Kaïn dat hij niet direct naar zijn broer kijkt, maar met een gevallen gezicht
hem bespied om te zien of hij niet méér krijgt.
De tweede keer dat de Heer spreekt vraagt hij heel direct aan Kaïn: ‘Waar is Hèvèl, je broer?’
Elke keer als de Heer wat zegt gaat het over één en hetzelfde thema: nl. de relatie tussen tussen Kaïn en zijn broer.
Als de Heer tegen hem spreekt staat er 4x ‘zijn’ broer en 3x ‘jouw’ broer. Eén x spreekt Kaïn zelf over
‘mijn broer’ en dat is op een ontkennende manier: ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’.
In zijn manier van kijken én spreken dwingt de Heer Kaïn om Hèvèl te accepteren als zijn broer,
als iemand die het aankijken waard is en niet slechts ‘lucht’.
Zo dwingt de Heer hem om zelf broer te worden. Wat niet gebeurt…
Op het kijken van de Heer naar zijn onbenullige broertje reageert Kaïn furieus.
Hij laat zijn hoofd hangen. Op de waarschuwing van de Heer dat hij zijn gezicht moet opheffen
antwoordt hij met stilzwijgen. Onmiddellijk hier na spreekt hij Hèvèl aan.
Wát hij tegen zijn broer zegt staat niet in de tekst. Wél dat het gebeurde toen zij in het veld waren
en Kaïn zich tegen Hèvèl zijn broer verhief en hem doodde.
In het Hebreeuws heeft Kaïns spreken tegen zijn broer géén inhoud. En dat is véélzeggend.
Het geeft de leegte of inhoudsloosheid weer van het contact tussen hem en Hèvèl.
Nergens staat dat Kaïn kijkt naar zijn broer, hij wordt alleen boos als de Heer naar zijn broer kijkt. Zijn gezicht valt en de Heer vraagt hem zijn broer aan te zien. Zijn niet kijken en zijn spreken zonder inhoud wijzen op wat gaat komen.
Na de moord, in zijn tweede gesprek met de Heer, toont Kaïn dat hij niet verandert is.
Op de vraag ‘Waar is Hèvèl, je broer?’ antwoordt hij met de leugen: ‘Ik weet het niet.’
Hij maakt het nog erger door te zeggen: ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’
Zijn eigen antwoord is: ‘Nee, dat ben ik niet.’
Terwijl de tekst laat zien dat dít het kernpunt is van het bijbelverhaal; te weten dat wij de hoeder zijn van onze broeder, negeert Kaïn met zijn antwoord zijn broer.
En ontkent hij daarmee dat hij zelf broer is.
Door dit antwoord van Kaïn komt er een barst in relatie die hij als landbouwer met de aarde onderhoudt en ook in de relatie die hij met de Heer heeft.
Het verhaal gaat nog verder. Daar zal ik hier kort over zijn. Want wanneer Kaïn is vervloekt vanuit de AARDE en hoort dat de aarde hem haar kracht zal onthouden roept hij uit:
‘Mijn straf is groter dan ik kan dragen’. Dan laat God zich door deze uitroep raken. Hij geeft Kaïn een teken zodat hij weet dat hij niet vogelvrij is.
Nú híj, Kaín kwetsbaar is, omdat hij door een ieder die hem ziet kan worden gedood, wordt hïj door de Heer beschermd. Zo is deze God. Hij wil niet dat mensen worden afgeslacht, hij wil dat mensen als mens worden behandeld. Mensen verklaren andere mensen soms tot onmensen en heersen over hen.
In onze wereld is het mogelijk van andere mensen te zeggen dat ze niets waard zijn.
Daartegen komt dit verhaal in opstand. Dat kan niet geaccepteerd worden.
Ieder mens is waardevol, verdient medelijden en bekommernis. Dát is waar Hèvèl voor staat.
Voor degene die in de ogen van anderen niet meetelt. Voor deze mensen heeft de Heer aandacht.
Dát is de reden waarom hij kijkt naar het offer van Hèvèl en niet naar dat van Kaïn.
Hij kreeg immers al vanaf het begin alle aandacht. En nu hijzelf Hèvèl is geworden laat de Heer ook hem niet aan zijn lot over.
Zó is de behoeder van het geheim van het leven. Hij kijkt naar de mens die lucht is in de ogen van anderen. Het gaat in Genesis om de relatie tussen de mens en de Heer van het levensgeheim, de schepper, tussen de mens en de aarde en om de mens en zijn broeder of zuster; de medemens.
De kernvraag: ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ is de vraag: Hóe wil ik als mens zijn?
Wij moeten dat voor onszelf invullen.
Wat wij hier zien is dat menszijn gaat over zorgzaamheid en trouw.
Over aandacht voor wat kwetsbaar is en nietig. Abel, Hèvèl is niet het lievelingetje. Hij is de kwetsbare. Maar ook heel bijzonder is dat Kaïn nadat hij ter verantwoording is geroepen en ontdekt heeft dat hij ook kwetsbaar is erbij wordt betrokken.
In kwetsbaarheid en dat voelen en begrijpen, ligt het nieuwe begin. Dat geldt voor elke relatie.
Op het moment dat wij onze kwetsbaarheid in kunnen brengen en niet alleen onze feitenkennis, wordt het leven ánders.
Amen.
Genesis 4 , 1-16 in de vertaling van prof. Ellen van Wolde/ ‘Verhalen over het begin’
4,1 De mens had gemeenschap met Chawwa zijn vrouw
zij werd zwanger en zij baarde Kaïn en zij zei:
Voortgebracht heb ik een man tezamen met de Heer (JHWH)
4,2 Voorts baarde zij zijn broer Hèvèl.
Hèvèl werd hoeder van vee en Kaïn werd bewaker van de AARDE.
4,3 Het gebeurde na enige tijd, dat Kaïn van de vruchten van de AARDE
een offer bracht aan de Heer,
4,4 ook Hèvèl bracht een offer van de eerstgeborenen van zijn kleinvee en van hun vetdelen.
En de Heer keek naar Hèvèl en zijn offer
4,5 maar naar Kaïn en zijn offer keek hij niet.
Kaïn werd heel boos en zijn gezicht viel.
4,6 de Heer zei tegen Kaïn: Waarom ben je boos en waarom is je gezicht gevallen?
4,7 Is het niet zo, dat als je goed doet er opheffing van je gezicht is?
En als je niet goed doet de zonde om te liggen loeren aan de deur ligt?
Naar jou gaat zijn verlangen uit, maar jij kunt het de baas worden.
4,8 Kaïn zei tegen Hèvèl zijn broer …
En het gebeurde toen zij in het veld waren dat Kaïn opstond tegen Hèvèl
zijn broer en hem doodde.
4,9 de Heer zei tegen Kaïn: Waar is Hèvèl je broer?
Hij zei: Ik weet het niet, ben ik mijn broeders hoeder?
4,10 Hij zei: Wat heb je gedaan?
De stem van het bloed van je broer schreeuwt naar mij vanuit de AARDE.
4,11 Welnu, vervloekt ben jij vanuit de AARDE die haar mond heeft geopend
om het bloed van je broer uit je hand op te nemen.
4,12 Wanneer jij de AARDE zal bewerken
zal zij niets meer van haar kracht aan jou geven,
zwervend en dolend zul je zijn over de aarde.
4,13 Kaïn zei tot de Heer:
Mijn zonde/straf is groter dan ik kan dragen.
4,14 Zie, u verjaagt mij vandaag van het aangezicht van de AARDE.
Ik zal voor uw gezicht verborgen zijn en ik zal zwervend en dolend zijn
over de aarde. En het zal gebeuren dat eenieder die mij vindt, mij zal doden.
4,15 de Heer zei tegen hem:
Daarom, ieder die Kaïn doodt
zal zevenvoudig gewroken worden. De Heer gaf Kaïn een teken om te voorkomen dat ieder die hem vond, hem zou neerslaan.
4,16 En Kaïn ging weg van het aangezicht van de Heer en vestigde zich in het land Nod ten oosten van Eden.