Ds. W.J. Koppius, predikant en botanist van de Kloosterkerk (1797 – 1800)
Van Gert van Klinken, hoofdauteur van het standaardwerk over de Kloosterkerk, ‘Een eigenzinnige geloofsgemeenschap’, kwam een leuke aanvulling binnen op dit boek. Hij ontving deze gegevens van dhr. Eddy Weeda, een bekende vegetatiedeskundige en ecoloog.
Ds. Koppius, die van 1797 tot 1800 predikant van de Kloosterkerk was, had zeer moderne opvattingen en heeft ondanks de korte tijd dat hij hier predikant was een duidelijk stempel op de mentaliteit van de gemeente gedrukt. Als gedreven botanist maakte hij bovendien studie van de planten die in de omgeving van het klooster voorkwamen. Zo ontdekte hij in het Roelagebos het zeldzame plantje Zevenster.
Hieronder het relaas van Gert van Klinken.
Toen ds. Wijbrandus Koppius in het voorjaar van het jaar 1800 vanuit de Kloosterkerk van Ter Apel een beroep had aangenomen naar Anloo, preekte hij over 1 Cor. 13:11 (Statenvertaling): ‘Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overleide ik als een kind: maar wanneer ik een man geworden ben, zoo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was.’ De bedoeling was duidelijk: net als iedere andere tak van kennis diende ook de christelijke theologie niet stil te staan, maar zich te ontwikkelen. Dat kon het best door voeling te houden met andere sectoren van het maatschappelijk leven. Koppius verdiepte zich in de botanie en in de landbouwkunde. Die vakgebieden brachten hem zowel inzicht bij in de werking van Gods schepping, als in de mogelijkheden om meer mensen op aarde adequaat te voeden. Binnen het christendom zoals hij dat opvatte waren dat belangrijke thema’s.
Deze verlichte opvatting kwam Koppius op kritiek van orthodoxe zijde te staan. Niemand ontkende echter dat hij als predikant midden in de samenleving wilde staan en dat ook metterdaad dééd. Bewijzen van zijn veelzijdige werkzaamheid vallen aan te treffen in botanische overzichtswerken. Eddy Weeda (auteur van de Nederlandse Oecologische Flora van 1985-‘94) was zo vriendelijk enige gegevens toe te sturen die nog onbekend waren bij verschijning van het boek over de geschiedenis van Kloosterkerk Ter Apel in 2013. In 1800 werd een vondst van Koppius in zijn nieuwe standplaats Anlo opgenomen in het eerste botanische overzichtswerk van Nederland: Jan Kops, Flora Batava deel 1 (Amsterdam 1800), plaat 25:
Adoxa moschatellina – Gewoon Muskus-Kruid [nu: Muskuskruid]
“Deze Plant, nog in geene van onze Vaderlandsche of andere Plantkundige Geschriften, onder onze inlandsche Planten opgetekend, is gevonden op den weg tusschen Groningen en Haren, aan een Dykje by Haren † door Ds. Koppius te Anlo, en Mr. van Weerden te Appingadam, en door den eerstgemelden ook by Anlo in Drenthe †.”
† = overvloedig
Bovendien bevat een later werk van H.C. van Hall, Specimen Botanicum, exhibens Synopsin Graminum indigenarum (1821) aan het slot een ‘spicilegium’ (nalezing) op de Flora VII Provinciarum van De Gorter (1781), waarin de volgende twee opgaven voorkomen, die herhaald worden in Van Halls Flora Belgii Septentrionalis (1825). De ene betreft zijn nieuwe standplaats Anloo, de andere Ter Apel:
Chrysosplenium alternifolium – overhoeksch Goudveil [nu: Verspreidbladig goudveil]
“Te Anlo in Drenthe in eene sloot achter de pastorie, op ééne plaats in eene geringe hoeveelheid. W.J. Koppius”
Trientalis europaea – Europeesch Zevendeel [nu: Zevenster]
“In een bosch, de Ruigelage, bij het klooster ter Apel in Westwoldingerland. W.J. Koppius”
Het is heel bijzonder dat een exemplaar van deze zevenster nu bewaard wordt bij Naturalis in Leiden.
De foto’s hieronder komen uit het digitale archief van Naturalis en zijn met toestemming geplaatst.